Wat een eenvoudig tochtje op een zonnige namiddag moest worden, draait uit op een onstuimige zeilbelevenis. Alsof een onzichtbare hand ons belemmert in veilig vaarwater te komen.
Regelmatige bezoekers van onze website weten, dat wij er niet altijd in slagen een comfortabele ankerplek te bemachtigen waar we in alle rust een paar dagen kunnen verblijven. Toen ik onze belevenissen bij ‘The Rock’ beschreef, moest ik denken aan de dag waarop we bij Rota in de Golf van Cádiz lagen en een stel jetskiërs in hun razernij onze rust ruw verstoorden. Tijd om onze ankerplek te verlaten, vonden we.
Tonijnvissers van Sancti Petri
Als volgende bestemming lieten we ons oog vallen op Sancti Petri waar tot in de jaren zeventig vooral tonijnvissers woonden. Om misverstanden te voorkomen, ik bedoel niet het befaamde uitgaansgebied in Hamburg, maar het waddengebied ten zuiden van Cádiz aan de westelijke Spaanse zuidkust.
Volgens de laatste weerberichten zouden we een mooi lopend windje hebben waardoor we de ruim vijftien mijl zeker binnen drie uur konden afleggen. Dat betekende dat we ruimschoots voor het invallen van de duisternis zouden arriveren.
Dikke dertig knopen
Stelt u zich voor. Vijftien knopen bakstag wind, een helder blauwe hemel en een zee die zilver glinstert in de namiddagzon. Alles loopt zoals we in ons hoofd hadden. Totdat de wind begint te draaien. Steeds hoger moeten we varen om nog een beetje in de buurt van ons doel te komen. Als we het witte kasteel ontdekken bij de ingang van de vaarweg naar de beschutting van Sancti Petri, waait er inmiddels een dikke dertig knopen, uit het oosten welteverstaan.
Hogerwal, geen probleem, zal de oplettende lezer nu opmerken. Inderdaad, hogerwal. Maar we zitten nog een mijl of drie uit de kust en we moeten een lastige vaargeul door voordat we in beschut water komen. Om ons heen zien we steeds meer brekers en met moeite kunnen we de spaarzame bakens ontdekken die de veilige vaarroute markeren. Hoewel de kust hier vooral uit duinen en stranden bestaat, liggen er her en der gevaarlijke rotseilanden waar nu het woeste water onstuimig tegenaan beukt.
Ook de stroom nog tegen
Hebben we iets verkeerd gedaan en mogen we van poortwachter Sint Petrus, de naamgever van dit bijzondere gebied, niet naar binnen? Welnu, dat laten we niet gebeuren. Dus gaan we hevig stampend in de richting van het eerste rode baken. Als we daar eenmaal zijn, kunnen we een beetje noord aanhouden en hebben we het ergste gehad, verwachten we. Dat laatste stukje lijkt eindeloos te duren. Voortgang maken we nauwelijks – inderdaad, we hebben de stroom ook nog tegen – en het water komt met bakken tegelijk over.
Zodra we de koers naar het noorden kunnen verleggen, stuiven we met halve wind in de richting van Sanctie Petri, een spookdorp waar volgens de pilot niets te beleven is. Wat doen al die boten daar dan, vragen we ons af. Het ligt hier werkelijk stampvol met overwegend verlaten jachten die in de harde wind hevig aan hun meerboeien rukken.
Voorzichtig manoeuvreren we tussen die talloze boten door. Aan bakboord horen we de branding beuken op het strand achter de duinen. Na het haventje, aan stuurboord, zien we de eerste zandbanken voorzichtig hun kop boven het water uitsteken. Vertwijfeld vragen we ons af of het wel een gelukkige keuze is geweest om naar deze ‘remote area’ te gaan. Toch staat er nog zeven meter water onder onze kiel.
Smalle vaargeul en zandbanken
Met gepaste snelheid varen we verder totdat we de laatste boten achter ons hebben gelaten. Links en rechts van ons valt steeds meer droog. Als we eindelijk voldoende ruimte hebben om het anker in vijf meter water te laten vallen, is de vaargeul naar ons gevoel wel erg smal geworden. “Moet kunnen, hoor”, verzekert Ankie, maar ik twijfel. Voortdurend houd ik de dieptemeter in de gaten terwijl het lijkt alsof de zandbanken steeds dichterbij komen. En dan kentert het tij; de dieptemeter loopt langzaam op. “Zie je wel”, zegt Ankie, “het kan makkelijk”.
Geef een reactie